Serie: Wij bidden
“Terwijl Ezra zo bad en deze belijdenis deed en zich huilend voor het huis van God liet neervallen, voegde een zeer grote gemeente van mannen, vrouwen en kinderen uit Israël zich bij hem; want ook het volk huilde luid.” (Ezra 10:1 – HSV)
“En terwijl Ezra bad en schuld beleed en zich wenend neerwierp voor Gods tempel, kwam er een zeer grote menigte Israëlitische mannen en vrouwen en kinderen om hem heen staan. Zij huilden bitter.” (Ezra 10:1 – NBV21)
Stel je voor dat je heel je leven opgegroeid bent in een land waar je niet thuishoort en ergens is dat besef ook altijd gebleven, jij bent anders dan de echte bevolking van het land. Je ouders hebben je misschien wel vaak verteld hoe het vroeger was en dat je in een land bent geboren ver van waar je nu bent. Maar nu is er de laatste tijd iets aan de hand. Er was een wonder gebeurt, want de koning van het land waar je opgroeide had een groep mensen aangewezen die terug mochten keren naar hun land om daar de tempel te herbouwen en ook jij mocht mee terug.
Wat er gebeurd was in het verleden had te maken met de zonden van je volk. God was er helemaal klaar mee en het hele volk was in ballingschap gegaan, maar nu na zeventig jaar komt daar een ommekeer in. Ondertussen is de tempel klaar en voordat iedereen terug is gaat het opnieuw mis met het volk. Eigenlijk is dit de situatie aan het einde van het boek Ezra. Voordat zelfs de stad nog was herbouwd, ging het al mis met degenen die alleen pas de tempel hadden herbouwd. Ze vermengden zich opnieuw met de heidenen in het land. Ezra komt dat te weten.
Het ergste is dat de leiders van het volk en zelfs de Levieten zich ook schuldig maakten aan deze zonde. God had dit verboden. Een Israëliet mocht zich niet vermengen met de volken die in het land aanwezig waren door gemengde huwelijken. Die regel had God niet zomaar ingesteld, want Hij wist heel goed wat het gevolg zou zijn: Ze zouden ook de goden van de heidenen gaan dienen. En juist dit was de oorzaak van het verval in Israël. Uiteindelijk lag dit aan de basis van de ballingschap die net op het einde begint te lopen. Maar voordat die ballingschap echt ten einde is, gebeurt alweer hetzelfde.
En hoewel dit voor Israël een duidelijk gebod van God is, zie je in onze tijd dat waar gemengde huwelijken ontstaan tussen christenen en niet-gelovigen, er gemiddeld genomen hetzelfde dreigt te gebeuren. Zelfs met de hoop dat de ongelovige partner uiteindelijk misschien ook wel tot geloof zal komen, wijzen de cijfers aan dat het geloof uiteindelijk meestal verdwijnt. Hoe vaak ik bij randkerkelijken aan de deur kom en precies dit verhaal hoor als ik vraag waar de band met de kerk is verdwenen. Het is misschien voor ons geen gebod, maar het principe in de geestelijke wereld is echt niet zoveel anders. Het is de simpelste oplossing van satan. Het was Bileam al die dit advies gaf aan Balak op het moment dat hij het volk niet mocht vervloeken.
Ezra beseft op dit moment dat het gevolg verschrikkelijk zal zijn. God kan genadig zijn geweest door de ballingschap te stoppen, maar als het volk gelijk hetzelfde begint te doen, dan is er geen ontkomen meer aan een nog zwaardere straf en op dat moment begint Ezra te bidden. Dat begint eigenlijk al aan het einde van hoofdstuk 9. Zullen wij dan terugkeren om Uw geboden te breken, bidt hij dan. Toch is juist dit gebed de weg terug. Een weg die gelijk op gaat met bekering. Het is niet alleen een gebed om vergeving, maar deze vrouwen worden uiteindelijk ook teruggestuurd. Het moment dat Ezra gaat bidden begint dit op te vallen en begint het besef te groeien van wat er gaande is.
Waarschijnlijk heeft Ezra deze woorden hardop uitgesproken, waardoor het als een soort proclamatie heeft geklonken waardoor het besef onder het volk ontstaat dat berouw en bekering noodzakelijk is. Tegelijk zijn dit thema’s geworden waar wij niet zoveel meer over spreken. Wij kiezen wat wij willen en laat er niemand zijn die durft te zeggen dat wij iets fout doen. Ik merk dat ook in de kerk dit steeds meer is doorgedrongen. Mogen wij zonden nog wel zonden noemen? Mag God nog zeggen wat Zijn waarheid en Zijn wil is? En al snel zeggen wij dat God niet zo straft zoals toen in de tijd van Israël. Misschien is dat ook wel waar. God stelt na Christus het oordeel uit, dat geloof ik zeker, maar even eerlijk: Hoe zou het komen dat de kerk geen zeggingskracht meer heeft? Is dat dan ook niet een oordeel?
Begint het oordeel juist niet bij de kerk? Als wij Gods wil loslaten, hoe kunnen we dan nog denken dat er groei komt? Het zijn geen populaire thema’s, maar moeten we het hier in alle eerlijkheid niet vaker over hebben? Het is toch een illusie dat als we God niet serieus nemen dat Hij dat ons wel zou doen? Laat het gebed van Ezra en van het volk daarom ook voor ons maar een les zijn: Toon berouw op het moment dat we Gods wil hebben genegeerd en toon bekering. In die weg heeft God altijd gezegend en zal Hij zegenen. Niet voor niets riep Jezus op tot bekering omdat het Koninkrijk van de hemelen dichtbij was gekomen. Laat ook dit principe ons opnieuw eigen worden.
Gebed: Heer, breng ons terug bij U, als land, als kerk, als volk. Laat ook onder ons het besef opnieuw aanwezig zijn dat Uw wil in alles bepalend is voor de zegen die U wilt geven.