Thema: De andere kant van God
“Zie, Ik zál u, spreekt de HEERE van de legermachten: Ik zal haar strijdwagens in rook doen opgaan en verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren. Ik zal uw prooi uitroeien van de aarde, en de stem van uw gezanten zal niet meer gehoord worden.” (Nahum 2:13 – HSV)
“Ik zal je straffen – spreekt de HEER van de hemelse machten. Ik laat je strijdwagens opgaan in rook, het zwaard zal je dappere leeuwen verslinden, Ik vernietig in heel het land je buit, de stem van je gezanten wordt niet meer gehoord.” (Nahum 2:14 – NBV21)
Waar raak jij echt van onder de indruk? Zo erg onder de indruk dat je er bang van wordt? Dat hoeft nog niet eens echt groot te zijn. Je hoeft maar iemand tegen te komen in het donker die niet zo’n fijne uitstraling hebt en je raakt onder de indruk en wordt er bang van. Of je ziet een legermacht in de media die zich sterker en sterker maakt en waarvan je denkt: Als dit maar goed gaat. Er kunnen allerlei omstandigheden zijn die je kunt bedenken waarvan je bedenkt dat het nooit goed kan gaan aflopen. De vraag is of wat we zien, is wat het is.
Het is natuurlijk niet vreemd dat als wat je ziet is hoe je het ervaart. Dat wordt nog sterker op het moment dat je ervaring is dat er niets veranderd in situaties waar het niet goed gaat. Je blijft bedenken en ervaren dat wat je ziet, is wat het is. Juda zal dat ook niet anders hebben gehad. De belofte van het herstellen van de glorie is er wel, maar de omstandigheden zijn lange jaren anders geweest. En als het dan blijft zoals het is en je ziet je vijand in al zijn macht, kun je dan nog hopen op verandering?
Als je doorleest in hoofdstuk 2 dan merk je dat het allemaal niet helemaal duidelijk is dat je dan leest. Ik heb het hoofdstuk meerdere keren gelezen en eerlijk gezegd wordt niet duidelijk wie welk leger is. De meeste uitleggers beschrijven het gedeelte uit hoofdstuk 2 dat het leger beschrijft als de vijandelijke macht tegen Assyrië dat Ninevé verwoest. Alleen is het vreemd dat die vijand met zijn leger over de pleinen raast. Normaal is er eerst een aanval op de muur. Dat lijkt pas in vers 6 (NBV21) te gebeuren. Het stormdak waar over gesproken wordt is een soort afdak wat tegen de muur wordt aangezet zoals dit alles wat van de stadsmuur wordt gegooid geen doel kan treffen. En dan pas wordt de stadsmuur omver gehaald.
Als je er zo naar kijkt dan lees je eerst nog even iets van het leger van de Assyriërs. Bloedrode schilden waarvan blijkt dat ze veel bloed hebben vergoten en ook het leger lijkt er groots uit te zien. Totdat… De muur wordt ingenomen en het paleis instort. Het gevolg is de complete vlucht van de inwoners. En dan loopt het hoofdstuk op het eind uit op wat God zal doen. Daar kom je dezelfde soort woorden tegen als in de verzen voor vers 6, waardoor ik toch geneigd ben te geloven dat er eerst nog een beschrijving van een ogenschijnlijk sterk leger van de Assyriërs lijkt te worden gegeven. Het stelt alleen niets voor als God ingrijpt.
Ik begon met de vraag waar jij van onder de indruk raakt of wat jou angst kan geven. Als je dan de beschrijving van dat leger leest, dan krijg je dat gevoel dat God dan wel machtig is, maar dat leger van de vijand er nog steeds is. Het ziet er nog steeds bloeddorstig uit. Toch zegt God dat Hij hen zal straffen en alles zal vernietigen. Ook al zien ze eruit als leeuwen, God grijpt wel in en doet dat ook. Terwijl Juda het beeld van een onoverwinlijke vijand nog steeds heeft gehad. De schilden zijn nog rood van het bloed en de wagens snellen nog door de stad omdat de vijand eraan komt, maar het stelt niets voor als God ingrijpt.
Wat is jouw vijand (dat hoeft niet letterlijk een vijand te zijn, dat kan ook geestelijk) waar jij onder de indruk van bent? Wat geloof jij dan van Gods macht? Is er dan nog een reden om te wanhopen? Misschien omdat God nog niet gelijk ingrijpt, maar uiteindelijk zal God al het onrecht, ook van satan, aan de kaak stellen en opruimen. Als toont hij zich machtig en sterk, als God één keer opstaat, blijft er niets over.
Gebed: Heer, Uw macht is groot en Uw vijanden zullen vergaan en daarmee ook mijn vijanden, op welk gebied van mijn leven dan ook. U laat het onrecht niet bestaan en daar dank ik U voor.