Thema: Rust
“Mijn ziel, keer terug tot uw rust, want de HEERE is goed voor u geweest.” (Psalm 116:7)
Wanneer heb jij voor het laatst je ziel aangesproken? Een vreemde vraag, vind je niet? Toch is het niet zo vreemd als dat het lijkt, want in de psalmen spreken de dichters regelmatig tegen hun ziel. David doet het in psalm 42, maar ook waarschijnlijk in psalm 116. Om dat een klein beetje te kunnen begrijpen moet je iets weten van het Bijbelse beeld van ons lichaam. Of misschien beter gezegd van ons complete bestaan. Het feit dat David tegen zijn ziel spreekt, maakt wel duidelijk dat hij er vanuit gaat dat hij meer is dan alleen een lichaam.
Nu kun je nog zeggen: Dat is logisch, want je ziel moet gered worden, dus je bestaat uit lichaam en ziel. Dat klopt, maar als je leest wat Paulus daarover zegt in de brief aan de gemeente in Thessalonica, dan gaat hij uit van geest, lichaam en ziel: “En moge de God van de vrede Zelf u geheel en al heiligen, en mogen uw geheel oprechte geest, de ziel en het lichaam onberispelijk bewaard worden bij de komst van onze Heere Jezus Christus.”
En ook Jezus zegt bij de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw dat de Vader aanbidders zoekt in geest en in waarheid. Er zijn dus drie componenten in ons bestaan: Lichaam, ziel en geest. Het is wel duidelijk dat aanbidden gebeurt met je geest. En het is opmerkelijk dat David niet zijn lichaam aanspreekt. Hij zegt tegen zijn ziel: “Keer terug tot uw rust”.
Je geest is de geest waarvan Paulus ook zegt dat Gods Geest zucht met onze geest. Daarmee is duidelijk dat de geestelijke communicatie met God gebeurt door onze geest. Je ziel, zou je kunnen zeggen is je ego. Het is je diepste ik waarmee je besluiten neemt en keuzes maakt. Je ziel bepaalt dus eigenlijk je leven. Daarom spreekt David dus zijn ziel aan. Zijn diepste bron van het zijn.
Nu weten we niet precies wat er vooraf gegaan is aan psalm 116. Het is in ieder geval duidelijk dat waarschijnlijk David op het randje van de dood is geweest en dat hij geschreeuwd heeft tot God. En toch lijkt God op dat moment niet in te grijpen. En wat hij dan doet is een diepe les voor ons. David zegt tegen zijn ziel: “Keer terug tot uw rust, weet dat God goed voor je is geweest”. Hij brengt zich Gods goedheid in herinnering en vooral ook dat God zijn ziel, zien diepste bestaan heeft gered. Als God dat heeft gedaan, dan is het onmogelijk dat God hem nu los zou laten. En dan, midden tussen de moeilijke en bijna onleefbare omstandigheden zegt David tegen zijn ziel: “En nu rustig worden, God zal goed voor je zijn”.
De enige vraag die je nog zou kunnen stellen is dat vraag waarmee David dit dan doet? Spreekt hij met zijn ziel, zijn ziel aan? Of misschien moeten we zo diep helemaal niet doorredeneren. Spreek je ziel aan en roep hem tot rust op het moment dat de rust er niet is en de omstandigheden met je aan de haal dreigen te gaan. Laat dat deel van je bestaan waar jij je besluiten neemt vanuit de rust en de zekerheid leven dat God goed voor je is! Dan krijg je de rust weer terug, waaruit het leven alleen mogelijk is.
Gebed: Heer, leer mij om telkens te zien hoe goed U voor mij bent, zodat ik mijn ziel tot rust zal manen op het moment dat ik onrust ervaar.