Thema: Filippenzen
“En ik hoop in de Heere Jezus Timotheüs spoedig naar u toe te sturen, opdat ook ik goedsmoeds mag zijn als ik van uw zaken weet.” (Filippenzen 2:19)
Hoeveel geef je om je geestelijke broers en zussen en wat heb je voor hen over? Is het niet mooi als die onderlinge band zo veilig en warm is dat het de band van onze aardse families overstijgt? Dat je weet dat je binnen je geestelijke familie alles mag delen, zonder dat er een oordeel volgt, maar ook dat jij er helemaal mag zijn voor de ander. Echt elkaar dienen en ook gediend worden door elkaar. Misschien is het een verlangen dat te groot is. Toch zou ik zeggen: Stop dit soort verlangens niet weg, want als het goed is, en als we echt gericht zijn op onze eeuwige toekomst, dan zouden we vanuit deze verlangens, er ook hier op aarde al iets van mogen zien.
Je merkt, als je goed leest, dat Paulus hier eigenlijk ook wel wat mee worstelt. Hij mist de gemeente van Filippi duidelijk heel erg. Hij wil voor hen zorgen en hij wil weten dat het echt goed met hen gaat. Het enige dat hij dan kan bedenken is dat hij iemand anders zal sturen die voor hen zal zorgdragen. Tegelijk is dat het lastige, want er zijn er niet zoveel die echt betrouwbaar zijn om dienstbaar te willen zijn. Er zijn wel leiders, maar ze hebben niet die gezindheid die Paulus voor ogen heeft. De enige die hij kan sturen is Timotheüs. Hem wil hij dan ook zo snel mogelijk sturen.
Ook Paulus heeft gemerkt dat er binnen de geestelijke familie een heleboel niet klopt. Er spelen zoveel eigen belangen en maar zo weinig speelt het belang van Christus en Zijn gezindheid. Je merkt dat dit hem pijn doet. Maar bij Timotheüs heeft hij dit wel gevonden. Dat is ook niet vreemd, want Timotheüs is voor Paulus als een zoon. Er is een verbinding tussen hen die bijna uniek is. Eigenlijk hoop ik dat je dit ook kent. Dat jij als een geestelijk vader of moeder mag zijn voor een ander, maar ook omgekeerd dat jij een geestelijk vader of moeder hebt die weer de zorg heeft voor jou.
Het zou zo beschermend zijn als dit zou functioneren. Ondertussen is Timotheüs geestelijk een volwassen gelovige geworden. Daarom zou Paulus hem graag in zijn plaats sturen, omdat Paulus wil dat de gemeente gediend wordt. Daarnaast is er nog iemand anders en daar is het eigenlijk omgekeerd. De gemeente verlangt naar Epafroditus. Dat was voor Paulus een broeder en medestrijder, maar hij was ernstig ziek geworden en daardoor was er onrust over hem in Filippi. Kennelijk heeft de gemeente hem bijzonder gewaardeerd en zijn ze nu bang dat zijn ziekte ervoor zal zorgen dat ze echt gescheiden worden. Gelukkig is hij hersteld en stuurt Paulus hem direct naar hen toe om hun ongerustheid weg te nemen.
Paulus laat in dit, ogenschijnlijk praktische stukje van hoofdstuk 2 niet alleen zijn plannen lezen, maar vooral ook de betrokkenheid op elkaar zien. Je merkt in alles de ze niet zonder elkaar kunnen. Dat is eigenlijk een uitwerking van het voorgaande. Dat is er een gevolg van, als kinderen van God, ben je bezorgd om elkaar, geestelijk, maar ook lichamelijk. Paulus maakt duidelijk dat er een diepe liefdesband is. Laten we daaraan werken, als gemeente en geestelijk leiders, maar ook als gemeente onderling. Zo dragen we elkaar, zijn we er voor elkaar en bouwen we elkaar op.
Gebed: Heer, misschien zijn deze geestelijke banden juist de thema’s die wij snel vergeten. Help ons om zo verbonden met en betrokken op elkaar te zijn.