"Laat de liefde ongeveinsd zijn. Heb een afkeer van het kwade en houd vast aan het goede." (Romeinen 12:9)
Paulus was in hoofdstuk 12 eerst begonnen met de gaven voor de gemeente. We zagen al dat er verschillende taken, gaven of bedieningen zijn en dat dit verdeeld is binnen de gemeente. Na dat grote beeld van het lichaam, komen er nog een aantal losse aanwijzingen voor de gemeente. Het gaat in het tweede gedeelte van hoofdstuk 12 dus niet om zomaar wat losse dingen, maar het gaat om aanwijzingen voor de gemeente. Het heeft alles met gemeenschap te maken en de manier waarop de kerk van Jezus een gemeenschap is waar iedereen zich thuis mag weten. Paulus zegt nadrukkelijk niet dat het een volmaakte gemeenschap is, als dat zo was, waren deze aanwijzingen niet nodig geweest. Als je dus op zoek bent naar een volmaakte gemeente dan zul je moeten zoeken tot je in de hemel bent. Die volmaakte gemeente zul je hier op aarde niet vinden, want het is uiteindelijk een mozaïek van gebroken mensen. Alleen wel met het doel om zover het mogelijk is tot volmaaktheid te komen.
Het eerste dat Paulus dan noemt is de liefde. Zonder liefde kan het lichaam niet functioneren. We hebben daar een beetje aan voorbij gelezen, maar in vers 3 had Paulus daar al iets over gezegd. Of je nu een voet, een oog of een pink bent, niemand mag hoger denken over zichzelf dan over de ander. Daar zie je al iets terug van gelijkwaardigheid binnen de gemeente. De één is niet meer dan de ander, zelfs iemand die leiding geeft is niet meer dan iemand die schoonmaakt. Uiteindelijk ben je broer of zus van elkaar. Natuurlijk is er wel aansturing nodig, maar in de identiteit is iedereen gelijk. Je raakt dan eigenlijk al helemaal aan vers 9 als Paulus zegt: "Laat de liefde ongeveinsd zijn". Deze woorden spreekt hij niet specifiek naar iemand in de gemeente uit. Het persoonlijk voornaamwoord ontbreekt en daarmee laat hij zien dat dit voor ieder gemeentelid geldt. Binnen de kerk van Jezus is er een gemeenschap waar de liefde heerst.
Nu is liefde in de kerk altijd iets dat vragen oproept. Het betekent namelijk niet dat we elkaar maar dulden of dat we vanwege iets dat we liefde noemen, maar om bepaalde onderwerpen heen praten, omdat we geen onenigheid willen hebben. Dit is een gemaakte liefde. Paulus zegt daarom dat de liefde ongeveinsd moet zijn. Als je het over liefde hebt, moet die puur en oprecht zijn. Zodra dit ontbreekt en er zit iets in dat geknutseld is, dan kom je Paulus tegen. En daarbij zegt hij in ene adem dat we een afkeer van het kwade moeten hebben. Dat woord 'afkeer' is niet passief, maar actief. Van het kwaad moeten we ons afkeren en het goede moeten we vasthouden. Dat begint eerst bij jezelf. Het is makkelijk om het kwaad van de ander te zien, maar hoe zit het dan met je eigen spiegel? En misschien bedoelt Paulus hier in de eerste plaats dat we een afkeer moeten hebben van verkeerde liefde. Want dat zinnetje over afkeer van het kwade en vasthouden van het goede staat ingeklemd tussen de oproep voor ongeveinsde liefde en het elkaar hartelijk liefhebben in vers 10.
Dan hebben we eigenlijk wel huiswerk genoeg. Als we binnen de gemeente niet op deze manier elkaar kunnen liefhebben, is er dan wel ruimte dat mensen van buiten erbij komen? Als de liefde ontbreekt, ontbreekt ook de zegen van God, is de eenheid ver te zoeken en staat dit de groei van de gemeente in de weg. Dus de opdracht om mee aan het werk te gaan is om oprecht lief te hebben binnen de gemeente waar je onderdeel van bent, zodat deze liefde zegen zal uitwerken.
Gebed: Heer, ongeveinsde liefde is misschien wel zo hemels, zo oprecht dat we alleen maar kunnen zeggen: Geef ons van Uw liefde, oprecht en bewogen met elkaar.