"En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de gerechtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden." (Romeinen 4:11)
Er zit een nog behoorlijk lastig punt in dit vierde hoofdstuk. En als je het snel leest zou je, met de heidenchristenen in Rome, de conclusie kunnen trekken dat de zaligsprekingen die Paulus hier noemt alleen degenen toekomen onder het verbond van de wet en de besnijdenis. Dit hele punt over de besnijdenis wat Paulus in vers 9 t/m 12 aansnijdt is niet het punt van de besnijdenis op zichzelf, waarmee uiteindelijk God met Abraham het verbond verzegelde om uit Abraham Zijn de Messias geboren te laten worden en in hem Zijn volk te laten ontstaan. Het gaat hier over het punt wie deze zaligheid toekomt.
De heidenchristenen in Rome en wij daarbij zouden vanuit het Oude Verbond immers kunnen zeggen dat alleen vanuit vader Abraham het heil wordt geschonken. Immers is Israël het volk van God die de woorden zijn toevertrouwd en dat begon bij Abraham. Maar toch begint Paulus in het eerste vers van hoofdstuk 4 met de uitspraak dat Abraham onze (geschreven aan de heidenchristenen in Rome) vader is. Klopt dit dan wel?
Het antwoord dat Paulus hierop geeft is eigenlijk heel eenvoudig, want waardoor is Abraham gerechtvaardigd? Heel eenvoudig, door het geloof! En wanneer vond dat geloof plaats? Op het moment dat God Abraham riep om Hem te volgen omdat God met hem een volk wilde beginnen om de Messias geboren te laten worden. En omdat Abraham God vertrouwde op Zijn Woord, is hem dàt gerekend tot gerechtigheid. Dat was geen werken van de wet, dat was ook niet de besnijdenis die dit deed, dit is het gevolg van het geloof. En dat geloof ging vòòr de wet uit en ook voor de besnijdenis. Het gerechtigheid van Abraham ligt dus niet in de wet of in de besnijdenis. De gerechtigheid van Abraham komt hem dus niet toe in zaken waarin hij anders is behandeld dan de heidenen, namelijk door de besnijdenis en later het ontvangen van de wet voor Israël onder Mozes. Maar het komt hem toe doordat hij geloofde, terwijl er nog geen besnijdenis en nog geen wet was. Hij geloofde God op Zijn uitnodiging om Hem te volgen en uit te zien naar een groot volk, waaruit de beloofde Redder van de wereld zou komen, ook voor hem.
En daarmee is duidelijk dat vanwege dit geloof Abraham onze vader in het geloof is. Hij is dus niet alleen een vader van de Joden omdat hij besneden is, maar hij is de vader van alle gelovigen vanwege het geloof. En daarom komt ook ons deze zaligspreking toe als we geloven. En uiteindelijk is God met Abraham wel een bijzondere weg gegaan die bevestigd werd door de besnijdenis, maar dit staat los van de gerechtigheid die hem en ons geschonken wordt door het geloof. Vader Abraham ging ons voor in onvoorwaardelijk geloof in God en het wordt hem en ons gerekend tot gerechtigheid.
Gebed: Vader, ondanks Uw plan met Israël, is er voor mij al heiden toch redding omdat het geloof buiten het verbond met Israël en buiten de wet om, door genade aan mij en aan Abraham wordt toegerekend.