Thema: God is…
“Want onze God is een verterend vuur” (Hebreeën 12:29)
Je voelde hem de vorige keer natuurlijk al aankomen: God is een verterend vuur. Een Bijbeltekst die misschien wel tot één van de lastigste Bijbelteksten behoort. Want als God een verterend vuur is, waar heeft dat dan mee te maken? Betekent dit dan dat als je zondigt, dat God je zo maar zou kunnen verteren? Toen ik, jaren geleden nog in een ander deel van de kerk mij bevond, kreeg ik nog wel eens te horen dat je uit moest kijken met wat je deed, want God is een verterend vuur. En ergens wrong dat toch wel.
Waarom staat er in de Bijbel een tekst die zoiets over God zegt? Betekent dit dan dat er een beeld is van God Die op die manier omgaat met mensen? In Hebreeën 12 staat deze tekst in het Nieuwe Testament, maar het is tegelijk ook een citaat uit het Oude Testament. Als we eerst even kijken in welk verband de schrijver van de Hebreeënbrief die hier schrijft, wordt al wel duidelijk dat je niet te pas en te onpas deze tekst kunt gebruiken.
De schrijver maakt een verschil tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament was Israël genaderd tot een letterlijke, fysieke berg. Op die berg ging het verschrikkelijk te keer op het moment dat God daar neerdaalde om Zijn wet te geven aan Israël. En daarom staat er daar ook dat God een verterend vuur is. Wat was er aan de hand? De berg waarop God in Zijn heiligheid neerdaalde, waar Hij als het zuivere licht kwam, was ook vuur en onweer. Waarom was dat? Omdat God niet te benaderen was door mensen. Gods heiligheid stond de nabijheid in de weg voor die periode. Mozes was de enige die als middelaar van dat verbond God kon ontmoeten.
De schrijver van de Hebreeënbrief schrijft aan hetzelfde volk, verstrooide Joden, in een hele andere tijd. En hij gebruikt hierbij het beeld van de Sinaï, maar nu niet als een plaats van de wet, maar hij heeft het over de genade en het leven uit die genade. Dat verterende vuur is er nu niet meer door de genade. Tenminste, voor iedereen die de genade ontvangt en aanneemt. Tegelijk naderen we wel tot dezelfde God. Niet meer tot een fysieke berg, maar wel tot dezelfde God en God is niet veranderd en bij een onheiligheid is God een verterend vuur. Dat is gewoon nog steeds zo omdat het licht niet met de duisternis kan samengaan. Alleen laat Gods genade het vuur doven.
Dan begrijp je ook waarom hoofdstuk 12 afsluit met: ‘Laten wij daarom aan de genade vasthouden en God dienen op een Hem welgevallige wijze’. Wij naderen niet tot een berg in vuur en bliksem gehuld, maar wel tot dezelfde God. Door Jezus naderen we nu alleen tot Diezelfde God, maar nu bij Wie de genade beschikbaar is. Maar ja, als je die genade niet aanvaard, dan is God nog steeds hetzelfde. Het vuur wat de schrijver hier aanhaalt is niet letterlijk bedoeld maar staat synoniem voor het oordeel dat uiteindelijk het gevolg zal zijn voor iedereen die niet de genade heeft aanvaard.
God is licht en geen duisternis kan bij Hem in de buurt komen. En wees eerlijk, ook niet vreemd dat het verterende vuur er blijft, want die genade is gewoonweg voor iedereen beschikbaar. Er is niemand die ooit hoeft te ervaren en te begrijpen hoe dat verterende vuur eruit zien. Alleen, en dat het is punt van de schrijver, je moet wel acht slaan op die genade. En diep van binnen, stel dat God alles over Zijn kant zou laten gaan. Juist het verterende vuur zorgt ook er voor dat dit niet kan. God legt het of op Jezus of op de ongelovige, maar de gelovige ontmoet alleen Gods liefdevolle Vaderhart.
Gebed: Heer, toch geloof ik dat U, zonder genade, nog steeds een veterend vuur bent en eigenlijk wil ik U daar ook voor danken, omdat het onrecht uiteindelijk, hoe dan ook zal worden in Uw verterend vuur zal verdwijnen.