“Toen Daniël te weten kwam dat dit bevelschrift ondertekend was, ging hij zijn huis binnen. Nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters in de richting van Jeruzalem. Op drie tijdstippen per dag ging hij op zijn knieën, bad hij en dankte hij voor het aangezicht van zijn God, precies zoals hij voordien had gedaan.” (Daniël 6:11)
Koning Darius was een andere koning dat de eerdere koningen waar Daniël onder had gediend. Als je het hele hoofdstuk leest blijkt hij geestelijk er wel anders in te staan dan zijn voorgangers. Je leest niets over afgoderij en hij spreekt zelfs het vertrouwen uit in de God van Daniël op het moment dat het er om gaat spannen en hij Daniël niet lijkt te kunnen redden. En wat er afspeelt rondom Daniël, dat lijkt hij niet door te hebben gehad. Tegelijk roept de tekst van deze dag ook genoeg vragen op.
In de eerste plaats gaat het er in deze tekst niet om dat je elke dag drie keer op je knieën tot God moet bidden. Sommige mensen denken dat ze op basis van deze tekst kunnen zeggen dat je op deze manier tot God zou moeten bidden, maar dat staat er echt niet. Er staat alleen dat Daniël gewoon was om elke dag drie keer op zijn knieën tot God te bidden met zijn gezicht richting Jeruzalem. Blijkbaar was dit de manier die bij Daniël paste, nu hij al vele jaren in ballingschap was. Iets van bidden in het besef dat God in Jeruzalem woonde. Maar nergens in de Bijbel vind je een voorschrift dat er op deze manier gebeden zou moeten worden. Er worden in de Bijbel ook andere vormen van gebed genoemd.
Waar het wel over gaat is dat Daniël, omwille van het gebod dat de koning heeft getekend, niets wil veranderen in zijn manier van omgaan met God. Wat hebben de andere stadhouders en rijksbestuurders bedacht? Ze beseften dat ze onmogelijk van Daniël af zouden kunnen komen omdat ze hem niet konden betrappen op ook maar een klein vergrijp of een kleine misstap, maar ze wilden wel echt van hem af. Het enige dat ze konden bedenken was dat de koning een wet zou ondertekenen die Daniël in de problemen zou kunnen brengen. Ze stelden de koning voor dat er dertig dagen lang aan niemand een verzoek gedaan mocht worden dan alleen aan de koning. Dus geen mens, maar ook geen God mocht ergens voor gevraagd worden. En zou dit wel gebeuren dan zou de overtreder in de leeuwenkuil gegooid worden. En om elke twijfel te voorkomen wilden ze het als een wet van Meden en Perzen laten zijn, zodat de koning hem niet kon herroepen omdat hij dat voor Daniël zeker zou doen.
En wat doet Daniël als hij dit hoort? Je zou toch dan niet openlijk gaan bidden, zoals je altijd deed? Dan doe je het toch anders? Maar Daniël wijkt niet af van zijn vaste gewoonte om met God te spreken. Is dit wat God van je vraagt op het moment dat er verdrukking zou komen? Ik heb er geen idee van, eerlijk gezegd. Toch laat het zien dat Daniëls basis niet verandert, al komt alles onder druk te staan. Geen basis van en wet, maar de basis van omgang met de Heer!
Gebed: Heer, één ding wil ik: altijd in contact met U zijn over elke stap van mijn leven, zelfs als mijn omgeving dat niet zou willen, wat de gevolgen ook zijn. Maar U bent mijn houvast in elke situatie.