"Als wij zeggen dat wij geen zonden hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid in ons niet. Al wij onze zonden belijden; Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid." (1 Johannes 1:8 en 9)
Wie uit God geboren is, zondigt niet meer. Die tekst, die we laten nog tegen zullen komen in deze brief van Johannes, zegt toch echt iets heel anders dan de tekst die hij hier noemt. Dit lijkt een complete tegenstelling, of Johannes gaat er hier vanuit dat hij niet schrijft aan gelovige christenen. Maar dat laatste is verre van aannemelijk, want het is wel duidelijk dat het hier wel om gelovige christenen gaat. Toch schept Johannes wel deze tegenstelling. En hier aan het begin van zijn brief schrijft hij juist ook tegen degenen die zeggen dat ze niet meer zondigen omdat ze geloven. Dat bestrijdt Johannes hier heel duidelijk.
Wij zullen zondigen, ook als gelovigen. Hij zegt niet dat wij nog zondaar zijn. Paulus is hier duidelijker over, want die stelt dat iemand die wederom geboren is, geen zondaar meer is, maar een heilige, maar tegelijk heeft Paulus het ook over de zonde van het lichaam waar hij liefst van verlost zou worden. In Christus ben je geen zondaar meer, maar je zondigt nog wel. Het is wel goed om dat hier even te benadrukken dat dit wel is zoals God naar ons kijkt. In Christus geniet God van je heiligheid en zuiverheid. Dat maakt alleen niet dat we kunnen zeggen: nu zondig ik niet meer. De tekst uit het derde hoofdstuk wil dat ook helemaal niet zeggen. Het gaat in het derde hoofdstuk over het uit God geborene in ons leven. Maar met dat we in Christus heilig en rein zijn, wil dat niet zeggen dat wij nu zonder zonden zijn.
Het is heel eenvoudig, wij zondigen! De mens is geest, ziel en lichaam en dat lichaam is het lichaam van de zonde dat aantrekkingskracht heeft op de zonde. Dat blijft zondigen, tot onze laatste minuut. Onze geest kan zich daar wel tegen verzetten en er voor kiezen om in het licht te gaan wandelen. Maar als we zeggen dat wij niet meer zondigen, dan liegen wij!
Maar er is dan ook nog een ander gevaar. Johannes vervolgt dat we onze zonden mogen belijden en dat God getrouw en rechtvaardig is om ons die zonden te vergeven en ons te reinigen. Maar als we vasthouden dat we niet meer zondigen, dan werkt dat direct weer door in de vorige verzen. Want dat betekent dat we onze zonden ook niet meer belijden, want dat hoeft dan niet meer en dan wandelen we dus ook weer in de duisternis, terwijl juist dat je de gemeenschap met God kost. Dus ontkennen dat je zondigt, brengt ons uiteindelijk niet meer tot belijden en vervolgens ook niet tot terugkeren naar het licht, want dan doe je voorkomen alsof je altijd in het licht bent en nooit meer zondigt, terwijl je dat wel doet.
Deze tekst in het eerste hoofdstuk is dus nogal van belang. Want als het hier fout gaat, breekt uiteindelijk elke gemeente af. We zondigen wel degelijk en daarom moeten we dat beseffen zodat we ook tot belijden zullen komen om zo in de gemeenschap met God te blijven.
Gebed: Vader, ik belijd U dat ik nog steeds blijf zondigen. Ik ben in mijn aard dan geen zondaar meer, maar mijn lichaam blijft aantrekken op de zonde. Vergeef mij en reinig mij, zodat ik altijd in Uw licht zal wandelen.