"Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet." (Romeinen 7:18)
Het zou wel eens kunnen zijn dat Romeinen 7 een hoofdstuk is dat heel vaak wordt aangehaald om daarmee aan te tonen dat Paulus zou zeggen dat we zondaar zijn en zondaar blijven. Immers, Paulus worstelt ook met het goede en het kwade. Paulus zegt ook dat hij het ene doet, maar het andere wil. En dan klinkt heel vaak de conclusie: "Zie je wel, je blijft zondaar." Wat wel duidelijk wordt, is dat we inderdaad wel blijven zondigen, maar Paulus zegt hier niet dat iemand die uit de genade leeft nog een zondaar is. Paulus maakt een onderscheid tussen lichaam en geest. En tussen die beide zit een enorm verschil als het gaat om wat deze doen.
Paulus ervaart een strijd tussen het goede en het kwade, maar tegelijk zegt hij ook dat de wet geestelijk is. Het gaat bij de wet om geestelijke dingen. Of eigenlijk, de wet spreekt voor de gelovige uiteindelijk het vonnis uit over de geestelijke mens. De wet heeft over de lichamelijke mens, het vlees niets meer te zeggen. De lichamelijke, vleselijke mens zoals deze is geboren is immers gestorven. Dat heeft Paulus net in hoofdstuk 6 uitgelegd. Die vleselijke mens leeft voor de zonde en voor de wet niet meer. De zonde heeft geen recht meer en de wet heeft geen vonnis meer.
Daarom zegt Paulus in vers 14 dat hij vleselijk verkocht is onder de zonde. Paulus zegt dus niet dat hij vleselijk is en verkocht onder de zonde. Die komma in de vertaling klopt niet met de rest van het hoofdstuk. Vleselijk is hij verkocht onder de zonde, maar Paulus is niet meer vleselijk, maar geestelijk. En als de wet van God over de geestelijke Paulus, of over de geestelijke mens iets gaat zeggen, dan zegt de wet hetzelfde als over Jezus: "Rechtvaardig en dus vrijspraak." Want die geestelijke mens is Christus in ons en daar kan de wet onmogelijk meer een vonnis over vellen.
Maar toch worstelt Paulus nog wel met zonden en andere dingen die hij niet meer wil. Maar dan zegt hij in vers 17 dat hij weet dat niet hij dit voortbrengt, maar de zonde die in hem woont. Dat is de waarheid. Want in ons woont geen goeds. In ons, dat is dan in ons vlees, in ons lichaam van de zonde dat voor de zonde en de wet dood is. Door dat vlees, door dat lichaam doen we nog wel de verkeerde dingen. Ons lichaam zal nog wel altijd mee blijven gaan, tot we sterven. En tot die tijd zal ons lichaam blijven neigen naar het kwaad. Maar dat lichaam ben ik niet meer, want ik ben opnieuw geboren. En ik voel me hier wel ellendig over en daarom roept Paulus uit: Wie zal mij verlossen uit het lichaam van de dood!
Het is hier dus de strijd tussen het dode vlees en de levende geest. En dat dode vlees is het lichaam wat als een magneet naar de zonde trekt en blijft trekken, maar uiteindelijk heeft daar niemand meer iets over te zeggen. Het enige waar wat over te zeggen is, is mijn geestelijke mens en die is rechtvaardig in Christus. En daarom verlangen wij om ontbonden te zijn en met Christus te zijn.
Gebed: Vader, dat lichaam, dat lichaam, het blijft neigen naar de zonde! Maar ik leef in Christus en daarom ben ik rechtvaardig en heilig voor U en zal ik strijden tegen mijn vlees tot dat dag dat ik Thuiskom bij U.