"Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw haar nest, waarin zij haar jongen legt: bij Uw altaren, HEERE van de legermachten, mijn Koning en mijn God. Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen, zij loven U voortdurend." (Psalm 84:4 en 5)
Het is heel lastig om deze aller bekende tekst uit te leggen. Want je zou kunnen uitgaan van iemand die niet in de buurt van het heiligdom kon komen, zoals we dat van David lezen in psalm 42, en diegene zou zich dan afvragen of er voor hem wel plaats zou zijn bij God. En dan zegt hij: "Zelfs de mus en de zwaluw hebben een nest bij het altaar van God". Maar de hele psalm spreekt niet van iemand die niet in de buurt van het heiligdom kon komen. Het spreekt wel het verlangen uit om altijd in God huis te mogen zijn en van het doorlopende verlangen naar de voorhoven van God. Maar dan klopt de volgende zin in ieder geval niet meer. Of lezen we hier iets veel diepers?
Ergens wordt het duidelijk dat de psalmist verlangt om altijd in Gods huis te zijn. Hij verlangt om zonder ophouden God te loven en te prijzen. Sterker nog, hij zegt zelfs dat zij gelukkig zijn die in Gods huis wonen en God voortdurend loven. Gisteren hadden we het al over dat loven en aanbidden van God. Daar is Gods huis in de eerste plaats voor. Maar in het vierde vers zitten twee gedachten.
Naast de tempelzangers, waar dit lied voor is geschreven zijn ook de mus en de zwaluw in Gods huis aanwezig. Zelfs ook die mogen daar zijn en zelfs die vogels mogen een thuis vinden bij God. Ja, zelfs hun nest mogen zij bouwen tussen de stenen van het altaar. Zelfs de mus heeft daar zijn thuis. Of misschien mogen we ook vertalen met 'Ook de mus heeft daar zijn thuis'. Net zoals die tempelzangers, net zoals de kinderen van Korach. Op die manier, maar dan eigenlijk nog meer dan dat.
De kinderen van Korach, de zangers en ook wij op zondag als we in aanbidding en lofprijzing voor God gezongen hebben moeten weer naar huis, maar welzalig, gelukkig, zijn zij die in Uw huis wonen, want zij hoeven nooit te stopen met God te loven. Maar over wie gaat dat dan hier? Dat zouden de levieten kunnen zijn die er altijd zijn, maar dat was ook niet voortdurend. Als we vers 5 koppelen aan vers 4 wordt wel duidelijk wat de psalmist lijkt te bedoelen. Want wie wonen er altijd in Gods huis? Dat is die mus en die zwaluw die tussen de stenen van het altaar zijn nest heeft gebouwd. En wat doet een vogel? Die zingt altijd tot lof van Zijn Schepper. Dan ben je welgelukzalig, als je op die manier God mag loven.
De psalmist spreekt een intens verlangen uit om zo bij God te mogen wonen, zoals de vogels dat mogen. Ja, en zo mogen wij verlangen naar de voorhoven van God om straks, na dit leven eindelijk en eeuwig bij God Thuis te mogen zijn om Hem te loven. En dan zie ik in gedachten die vogels wegkruipen in de bescherming van Gods huis. Veilig onder de eeuwige armen van God!
Gebed: HEER van de legermachten, zoals die vogels altijd bij U wonen, zo verlang ik bij U te zijn. Zo verlang ik om U altijd te loven. Ik verlang naar meer dan Uw voorhoven, ik verlang naar het eeuwigdurend lied!