"Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar de prediking die Ik tot u spreek." (Jona 3:2)
Jona was niet van zijn opdracht af, sterker nog, de opdracht is zelfs nog aangescherpt. De opdracht was in eerste instantie de opdracht om in Ninevé te gaan preken omdat er zoveel kwaad in de stad was, dat God er klaar mee was. Maar de inhoud van die preek daar had God verder nog niets over gezegd, maar nu wordt het nog duidelijker afgebakend. Jona moet de prediking gaan preken die God tot hem spreekt.
Wat zou jij gaan preken in een stad als Ninevé? En die opdracht is niet alleen een lastige opdracht omdat de inwoners van Ninevé aardsvijanden waren van Israël, dat maakte het inderdaad bijna onmogelijk, want Jona gunde deze stad echt de prediking van God niet. Maar het gaat verder dan dat. Bedenk even dat deze stad een enorme stad was. Om dwars door de stad heen te komen had je drie dagreizen nodig. Een stad als Amsterdam is er dus niets bij. Jona kon ook niet via de krant of via social media zijn komst aankondigen en hij had er geen kerken waar hij even kon aankloppen om veel mensen te bereiken. Het enige dat hij kon doen was de stad doorgaan met de boodschap die God hem had meegegeven.
Stel je voor dat God jou die opdracht geeft voor Amsterdam? En de opdracht was geen boodschap van redding, maar een boodschap van alleen oordeel. God gaat de stad over veertig dagen omkeren, want de goddeloosheid was zo verschrikkelijk dat God een einde met deze stad zou maken. Het was ook echt een boodschap zonder hoop. Israël zou misschien nog door bekering Gods genade kunnen krijgen, maar het gaat hier om een heidense stad.
Jona liep een dag de stad in en het enige dat hij riep was: “Nog veertig dagen en God gaat de stad omkeren.” Je zou zeggen dat dit een boodschap is waar de inwoners om zouden lachen en Jona zouden ze zien als een bijzondere dwaas, zoals er meer op de aarde rondliepen. Wie gaat dit nu geloven?
Ondertussen loopt Jona wel met een heel dubbel gevoel. Natuurlijk, als deze grote stad van de vijand omgekeerd gaat worden, dan is dat wel echt het mooiste wat er is, maar Jona heeft er geen goed gevoel bij. Hij kent God en hij weet wat misschien het gevolg weleens zou kunnen zijn. Dit is helemaal niet wat hij wil, God zou weleens de bekering van de inwoners van Ninevé kunnen aanvaarden. En terwijl Jona door de stad loopt, gebeurt het onbegrijpelijke: de woorden van deze ene man slaan in als een bom. Een stad die niet gelooft in God, beseft ineens dat deze God, die niet hun God is, inderdaad gezien heeft hoe zij leven.
Wij hebben het tegenwoordig niet zo heel erg op oordeelspreken, want God is toch liefde? En God lijkt soms niet zo zwaar te tillen aan zonden. Het gaat makkelijker over God bij wie je veilig mag zijn en die je aanvaart zoals je bent, dan de God Die de zonde afwijst. En wat nu als God je vraagt eerlijk te zijn tegen hen die je liever kwijt dan rijk bent en wat als deze mensen zich bekering van hun zonde en om genade gaan smeken bij God. Wat nu als dit nu juist die mensen zijn, die je dat helemaal niet gunt. Als je op sommige verjaardagen hoort hoe er over moslims gesproken wordt bijvoorbeeld. Wat nu als God juist dat gaat vragen?
God vraagt twee dingen: Gaan naar hen naar wie God wilt dat je gaat en eerlijk zijn, benoemen wat niet goed is en dat dit gevolgen heeft. Ja, wij hebben het Evangelie er zelfs nog bij en kunnen over Jezus vertellen. Maar met welke houding? Jona liep niet met vreugde door de stad, hij voelde de bui wel hangen dat God genadig zou zijn. En jij, en ik?
Gebed: Heer, U bent genadiger dan wij en U wilt dat zelfs de aardsvijanden van Uw volk Israël zich kunnen bekeren. Jona is niet het voorbeeld zoals het zou moeten, maar nog veel te vaak ons spiegelbeeld.