"Maar laat de broeder die nederig is, zich beroemen op zijn hoge staat, en de rijke in zijn nederige staat, want hij zal als een bloem in het gras voorbijgaan." (Jakobus 1:9 en 10)
Soms lijken de teksten in de Bijbel op een manier aan elkaar verbonden te zijn, waardoor je niet helemaal meer begrijpt waar het nu om gaat. Jakobus heeft net verteld dat we in geloof moeten vragen om bekwaamheid als er verzoeking komt en dat we niet moeten twijfelen of God wil helpen en ook niet dat we zouden twijfelen om de verzoeking tegen te staan en daarom te gaan bidden. En dan ineens komt er een tekst die met 'maar' begint, maar het lijkt totaal geen verband te houden met de vorige tekst.
In het Grieks staat er hier een klein woordje dat eigenlijk een gedachtesprong weergeeft. Soms wordt dit vertaald met 'maar', maar andere keren met 'en' of 'nu'. Het lijkt vooral terug te grijpen op vers 2 en niet zozeer op vers 8. De mensen aan wie Jakobus schrijft zijn mensen die het waarschijnlijk, mede door hun geloof, niet rijk hebben. Ze zijn door hun geloof aan de kant gezet en ook dit geeft verzoeking, want juist door toe te geven aan de verzoeking zou er ook wel eens wat meer inkomen kunnen komen. En juist deze groep, waarschijnlijk minder bedeelden, spreekt Jakobus hier aan om te roemen in hun hoge staat.
Op het oog lijkt er te staan dat het gaat om de nederigen in de gemeente. Overigens wel bijzonder dat hij de nederigen in de gemeente broeders noemt, maar een vers later zegt hij dat niet over de rijken. Opmerkelijk zijn ook de woorden die gebruikt worden. Jakobus zet hier de nederige tegenover de rijke. Het woord dat voor 'nederige' gebruikt wordt staat in de hele Bijbel alleen op dit punt tegenover de rijke. Daarmee zou je het kunnen vertalen met 'arme'.
Hoe het ook is, de nederige of de arme moet vooral zien op zijn hoge staat. Geestelijk is de nederige namelijk hoog geplaatst. De nederige, die afhankelijk is van God, is hoog in aanzien als het over God gaat. De nederige, degene die maatschappelijk geen hoge ogen gooit, door zijn geloof en volharding, is wel hoog in Gods ogen, terwijl degenen die van hun rijkdom leven en daardoor hun keuzes maken, zijn slechts nederig van staat.
Jakobus zegt niet dat de rijke niet gelooft, ook niet dat de rijke onder het oordeel ligt, maar hij zegt wel dat de rijke moet kijken naar zijn nederige staat. Alle rijkdom is overigens geen eigendom, maar uiteindelijk heeft ook de rijke niets van zichzelf. Uiteindelijk zal de rijke verwelken als een bloem in zijn wegen. Waarom? Omdat het hem aan volharding in verzoeking ontbreekt. Hij is degene die door de wind alle kanten op geslingerd wordt. Terwijl de nederige, die ook nog eens veel minder heeft, is in Gods ogen waardevol omdat God zijn volharding ziet. Rijkdom hoeft niet verkeerd te zijn, maar een rijke gaat maar moeilijk het Koninkrijk van God binnen, zei Jezus al. En die arme, nederige man, wordt uiteindelijk door God op de hoogste plaats gezet.
Gebed: Vader, ik wil liever maar gewoon nederig zijn, laat mij gewoon zijn die ik ben en bewaar mij voor hoogmoed en verkeerde rijkdom. Ik wil leven uit het geloof dat ik groot in Uw ogen mag zijn.