Dat is natuurlijk wel een wat aparte vraag. Als je in Jezus gelooft, ben je toch een kind van God? Sterker nog, het Johannesevangelie stelt al aan het begin dat degenen die Jezus hebben aangenomen, macht hebben gekregen om kinderen van God te worden. Hoe kun je dan de vraag stellen of je een kind van God bent? Die vraag komt voort uit de zin van Paulus als hij schrijft dat wij met de schepping meezuchten en dat wij in de verwachting zijn van de aanneming tot kinderen. Zijn we dan nog niet aangenomen als kinderen van God? Is dat dan iets wat we nog verwachten? En zijn wij daarmee dan met de hele schepping (‘ktisis’) in verwachting van de geboorte die de schepping nog gaat voortbrengen?

Je moet eerst even goed meekijken wat Paulus schrijft. Hij heeft het over ‘wij, die de eerstelingen van de Geest hebben’. Eigenlijk zegt hij dus dat als je gelooft wij niet meer hebben dan een klein begin van de Geest van God. Daarmee zegt hij dat we straks dus nog veel meer mogen verwachten. Wat we nu hebben is een eerste begin, maar straks bij de opstanding van de doden, de geboorte die de schepping prijsgeeft, dan zal de rest van de Geest voor ons volgen. Hoeveel moet dat dan zijn als je nu al ziet wat de Geest in en door ons doet?

Wij, die de eerstelingen van de Geest hebben, wij verwachten de aanneming tot kinderen. En dat terwijl je door de Geest al een kind van God bent. Maar Paulus maakt een onderscheid. Geestelijk ben je een kind van God, maar lichamelijk nog niet. We zijn nog niet volmaakt, we hebben ons eeuwige en volmaakte lichaam nog niet gekregen. We zijn in Christus Gods geliefde kind, maar naar onze gebrokenheid nog niet. Paulus betrekt de aanneming tot kinderen op de verlossing van ons lichaam. Net zoals we nog maar een eerste begin van de Geest hebben, hebben we ook nog maar een eerste begin van ons kindschap. Op het moment dat wij verlost worden van ons gebroken en ook zondige lichaam, dan is het pas volledig compleet. Dan hebben we de volledige Geest van God en dan hebben we de volledige aanneming tot kinderen. Kind ben je in eeuwigheid niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk. Daar heb je dus een eeuwig lichaam voor nodig.

We zijn in hoop zalig geworden, maar we zien het nog niet. We zijn wel zalig, maar voor onze aardse beleving dus nog niet. Als je kijkt naar je oude natuur, is er nog steeds zonde. Je bent geen zondaar meer omdat je in Christus al bent aangenomen, kind bent, maar je gebroken lichaam zondigt nog wel. Er is bij Paulus altijd een verschil tussen de geestelijke realiteit en de lichamelijke werkelijkheid. Daarmee maakt Paulus ons ‘zijn’ voor God niet kleiner, maar hij geeft ons een verlangen in handen om ons naar uit te strekken. Je bent, door het geloof, een kind van God, maar er komt nog een veel diepere en intense beleving van het kind van God zijn. Terwijl de schepping de opstanding van Gods kinderen verwacht, verwachten wij ons volledig en volmaakte kind van God zijn en de volledige Geest Die ons leven in eeuwigheid zal beheersen zoals dat nu al in een begin gebeurd waardoor we nu al steeds meer gaan leven voor God, maar waardoor we het straks volledig en volmaakt kunnen.

Gebed: Heer, dank U voor deze diepe waarheid en dank U dat alles wat U mij nu al door geloof geeft, slechts een begin is wat ik straks volledig zal ontvangen als ik bij U ben.